De berg in mijn hoofd.

Over hoogtevrees, vertrouwen en de wil om te blijven klimmen.


Wij zijn Froya en Mark
Verliefd op elkaar, op de bergen, en op het leven dat zich hier ontvouwt.

Een paar jaar geleden gooiden we het roer om en verbouwden een oude boerderij in de Franse Alpen tot een zalige gîte. Een plek om samen te zijn, te verstillen, of juist avonturen te beleven met vrienden, familie of collega’s.

Hier in de bergen is het leven nét wat mooier, natuurlijker en avontuurlijker. En dat delen we graag met jou!


Na twee dagen intens computerwerk – iets wat ik mezelf hier in de bergen zelden toesta, zeker niet met zulk stralend weer – kwam de uitnodiging van mijn buren: “Wandelen morgen?”
Of noem je dat hiken, als het over drieduizenders gaat?

Zo’n uitnodiging sla ik nooit af.

Mark bleef thuis, verbouwingen.


Ik ging slapen met een klein hartje. Want eerlijk is eerlijk: ik heb hoogtevrees. Of beter: valangst. En ik weet intussen waartoe mijn buren – van dat gehucht anderhalf uur wandelen hogerop – in staat zijn. Ze bewegen niet als berggeiten, maar als gemzen. Snel, trefzeker, nergens een aarzeling.
Ik schat ze twintig jaar ouder dan ik. En toch zijn zij mijn voorbeelden.


Mijn helden, durf ik dat zeggen?

Inwijkelingen, net als wij. Ze kwamen al naar de bergen toen ze nog jong waren, kampeerden op wilde hellingen, sliepen in afgelegen hutten, trokken met vellen onder hun ski’s de winter in.
Ik hang aan hun verhalen. Ze doen me dromen van een lang bergleven.

Maar ik herinner me ook onze laatste tocht. Ik kon ze nauwelijks volgen.

Ze vlogen naar beneden met de snelheid van een steenlawine.

En nu gingen we "even" een drieduizender op.

Op zich geen probleem. Tenzij er lastige stukken zijn, voor iemand als ik met hoogtevrees.

“Gaat wel lukken,” appte Stefan, onze buur en berggids. Zijn geruststelling hielp. Maar die nacht droomde ik van gladde richels, torenhoge stapelbedden en gidsen met onleesbare gezichten.

Toch vertrok ik de volgende ochtend. Minder enthousiast dan anders, maar vastbesloten. Want ik weet: ik ben nooit geraakt waar ik nu sta door in mijn comfortzone te blijven.


Mijn angst? Die ken ik inmiddels als een vervelende huisgenoot.
Ik weet dat hij me niet redt. Alleen tegenhoudt.

En eerlijk: ik ben hem beu.

Ik zette mijn joker in: Stefan

Want waarom zou ik vallen, als ik oplet?
Waarom zou ik opgeven, als zij het kunnen?

We vertrokken.

Bij een eerste smalle passage, bevroren en glibberig. Ik volgde Bruno’s voetstappen nauwgezet, keek niet omhoog, niet omlaag.
Het lukte.
 Tot het steiler werd.

Een smal grindpad, stijgend als een ladder zonder spijlen. Ik kon me moeilijk voorstellen hoe ik daar zou op geraken zonder uit te glijden.

Maar Bruno ging. Dus ik ook.
Elke stap was een overwinning op dat piepstemmetje in mijn hoofd:

“Opgepast, links een gladde steen...”
 “Als je hier valt, breek je je been…”
“Ik ken iemand die...”

Ik besloot dat ik niet langer wilde luisteren.

Tot mijn benen weigerden.
 Volledig.

Geen stap vooruit. De angst stond voor me, lijfelijk, met de armen over elkaar.

Vloeken.

Mijn handen kletsnat, mijn lichaam in overdrive.
Maar opgeven? Nee. Niet vandaag.
 Ik zette mijn joker in: Stefan. Ik had hem al vaker anderen zien helpen met engelengeduld. Nu was het mijn beurt.
 En ik wilde naar boven. Niet alleen voor het uitzicht, maar voor de rust.

Voor de bevestiging: ik kan dit en angst moet maar eens oprotten.

Onder bemoedigende woorden van Stefan ging ik.

Stap voor stap.
Veel te traag. 
Niet denken. Niet voelen. Alleen volgen.

Een hartslag sneller dan ons internet. Een ademhaling alsof ik een aan het sprinten was.

En dan: die ene grote stap. De laatste. (verdomme, die was echt lastig, bijna opgegeven)

Loslaten. Vertrouwen. Springen – of toch bijna.

Ik zette hem. Een kreet, opgelucht.
 Niet elegant, maar wie maalt daarom?

Je vaux que je veux

De rest van het pad voelde plots als een fluitje van een cent.

En de afdaling?

Daar dacht ik nog niet aan.

Want boven wachtte iets anders: een hemelse picknick, vergezichten die je nergens anders krijgt.


Op de top, 3097m, En een bordje met een zin die ik niet meteen begreep:

Je vaux ce que je veux. 
Ik ben waard wat ik wil.

Misschien wel de kern van vandaag.

Mijn wil om boven te geraken, was sterker dan mijn angst. Dat piepkleine mannetje in mijn hoofd was een beetje kleiner geworden.

Want stap voor stap, blijf ik gaan, waar ik wil.
 Ik wil blijven gaan. Ook over twintig jaar nog.

Niet elke dag hoeft een top.
Dat zei ik nog, vorige week, tijdens onze belevingsweek.

Maar vandaag…
Vandaag deed het goed.

mijn eigen les onderweg…

De terugweg? 
Hetzelfde pad. Geen ontkomen aan. Mijn hoofd wist het, mijn lijf protesteerde, maar ik lachte en vloekte er tegelijk om.

En zo werd het toch weer een stap.

In vertrouwen.

In loslaten.

En in mezelf.

En het uitzicht? Fenomenaal!

Dank je wel bergen, buren en berggids.

“Elke stap een beetje hoger. Soms in de bergen, soms in mezelf.”

Volgende
Volgende

Schoorvoetend de gletsjer op.